1. Gezinsbijslagen worden in de in artikel 73 bedoelde gevallen verleend door het bevoegde orgaan van de Staat aan de wettelijke regeling waarvan de werknemer of de zelfstandige onderworpen is, en in de in artikel 74 bedoelde gevallen door het bevoegde orgaan van de Staat krachtens de wettelijke regeling waarvan de werkloze werknemer of zelfstandige werkloosheidsuitkeringen geniet. Zij worden overeenkomstig de door deze organen toegepaste bepalingen verleend, ongeacht of de natuurlijke of de rechtspersoon aan wie deze bijslagen moeten worden uitbetaald, ophet grondgebied van de bevoegde Staat of op dat van een andere Lid-Staat woont of verblijft of haar zetel heeft.
2. Indien degene aan wie de gezinsbijslagen moeten worden verleend, deze niet voor het onderhoud van de gezinsleden besteedt, betaalt het bevoegde orgaan, opverzoek en door tussenkomst van het orgaan van hun woonplaats dan wel van het orgaan of de instelling welke daartoe door de bevoegde autoriteit van het land waar zij wonen, is aangewezen, deze bijslagen uit aan de natuurlijke persoon of de rechtspersoon te wiens laste de gezinsleden in feite komen, hetgeen volledige kwijting van het bevoegde orgaan inhoudt.
3. Twee of meer Lid-Staten kunnen ingevolge artikel 8 overeenkomen dat het bevoegde orgaan de gezinsbijslagen welke krachtens de wettelijke regeling van deze Staten of van één van deze Staten verschuldigd zijn, aan de natuurlijke persoon of de rechtspersoon uitbetaalt te wiens laste de gezinsleden in feite komen, hetzij rechtstreeks hetzij door tussenkomst van het orgaan van hun woonplaats.